zondag 6 januari 2013

Het was niet druk in het voorste compartiment. 
Ik had de NS-enquete ingevuld en ingeleverd. 
Later realiseerde ik mij dat de machinist had getoeterd. Eén keer. 

In mijn gedachten was het doodstil. Toch heb ik een uur lang de rinkelende bellen van de spoorwegovergang gehoord. 
Het trof mij dat als ik door het raam naar buiten keek, ik links het gebouw van een kinderdagverblijf zag en rechts een crematorium. Precies tussen deze twee ijkpunten was het helemaal fout gegaan. 
Na een uur mochten we één voor één uitstappen. Zwijgend vormden we een stoet, als een stille tocht, op weg naar de bus die in de verte voor ons klaarstond.

'We begrijpen het als u op sommige vragen geen antwoord kan geven', stond er bovenaan het enqueteformulier.
In de berm bloeiden twee rode klaprozen. 

Een krachtige windvlaag grijpt mijn poncho en blaast deze recht omhoog. 
De lucht is zwaar, loodgrijs, met grote inktzwarte vlekken. 
Hoog zeilt een meeuw en honderden bladeren dansen rond de dikke kastanjeboom. 

Precies op het moment dat ik het schoolplein opfiets, zie ik Paula uit haar roomwitte Range Rover stappen. Snel trek ik mijn capuchon omlaag, maar het is een reddeloos verloren zaak: zelfs zonder spiegel weet ik dat mijn krullen als een platgereden egel op mijn hoofd plakken. Kleine straaltjes sijpelen langs mijn voorhoofd, over mijn wangen en komen tot stilstand in de kraag van mijn trui. 
Ik geef een draai aan het stuur en de wind blaast me met één vlaag het fietsenhok in. 
Ik zie tot mijn opluchting dat Paula naar de moeder van Tim loopt. Haar paraplu houdt ze als een wapen recht vooruit. 'Liéverd, hoe is het nu'? 

Ik kijk naar de lucht en weet dat de buien over zullen gaan in een gordijn van water. 
Kelders zullen onderlopen en de rivier zal buiten z'n oevers treden. 
Op de brug zal een trage stoet auto's zich stapvoets voortbewegen. 
En om 11 uur zal Paula haar eerste glas Sancerre inschenken. 
Een 'vrijdagmiddagwijntje' noemt ze dat.




'Tanden bleken' - 160 euro, lees ik op de flatscreen die in de wachtkamer van de tandarts hangt. 
Als ik later over de Graafseweg fiets, zie ik dat er op een muur bij de Aldi met blauwe letters staat geschreven: 
'Ik doe maar wat'. Ik denk aan mijn tandarts, die volgens mij niet 'maar wat' doet. 
In de verte hoor ik een sirene. Een brandweerauto komt snel dichterbij. 
Vijf fietsers staan te wachten voor een groen stoplicht. 
Ik probeer te zien of ze hun tanden hebben gebleekt, maar ze hebben hun lippen stijf op elkaar. 
De lucht is grijs en zwaar. 
Ik verwacht vandaag nog een klap onweer.


We vormen een rechthoekige driehoek: de moeder met het kind, het meisje en ik. 
'Zijn er nou zoveel eikels, of maak ik ze zo?', vraagt het meisje. 
'Misschien is het tijd voor een 'heart-to-heart' gesprek', zegt de jongen die naast haar zit. 
Het meisje zucht, haalt haar kauwgum uit haar mond en plakt deze onder haar stoel. 
Ze zakt onderuit, haar knieën raken bijna de mijne. 
De moeder probeert haar baby te sussen, maar het kermen gaat over in een gekrijs dat de hele ruimte vult. 
Het meisje kijkt opzij en rolt met haar ogen. Ze legt haar bleke wang tegen de beslagen ruit en tekent een cirkel met daarin een hart. Dan, snel en driftig veegt ze het hele raam schoon. Even staart ze naar buiten. Grijze vlaktes, kale bomen, verlaten boerderijen. 
Het is nog vroeg. Het is nog niet te laat.